June 6, 2011
Pechduif
Het was al donker. Samen met mijn vriendin was ik met de fiets op weg naar huis. Nadat een auto langs was gereden, vloog er opeens iets met harde vaart op de grond langs de kant van de weg. Het bleek een duif te zijn. Hij bewoog niet meer. Waarschijnlijk aangereden door de auto die net langs gekomen was. Hij leefde nog wel, maar kon niet meer vliegen, noch bewegen. Het leek erop dat hij zijn poten kwijt was geraakt. Ik wou doen alsof ik niets gezien had en wegfietsen, maar mijn vriendin zei dat ze de duif wou redden. Ze belde de politie. Ik voelde me opeens schuldig, omdat ik die duif zomaar in de steek had willen laten. Als je goed naar hem keek, zag je hem diep ademhalen, zijn hele buik bewoog mee. Het was net een boxer die knock-out was geslagen, en nu diep ademend op de grond lag uit te rusten.
Beetje bij beetje, ontstond er een klein plasje bloed om hem heen. Het duurde bizar lang voordat de politie kwam.
Terwijl ik naar de lijdende duif keek, herinnerde ik mij ontmoetingen die ik eerder in mijn leven met andere duifen gehad had. Als Nederlander, en al helemaal als een in Amsterdam geboren Nederlander, was dit natuurlijk niet mijn eerste kennismaking met een duif. Zo herinnnerde ik mij nog goed dat ik als kind in de auto met mijn vader eens moest schrikken omdat de duiven op de weg tot op het laatste moment niet weg vlogen. Nog een seconde, en we zouden er een doodgereden hebben. Maar, mijn vader had mij toen geleerd, dat duiven altijd tot het laatst blijven staan, en net op tijd weg vliegen. De duif die hier nu lach te leiden, was echter net te laat geweest.
Er lag ook eens een dode duif in onze straat. Ik was met een vriendje naar huis gerend om dit aan mijn moeder te verwittigen. Mijn moeder had toen de dode duif begraven. Ik vondt die goede daad van ons fantastisch, en vroeg me af of deze gebeurtenis misschien in de krant zou komen.
Niet al mijn ontmoetingen met duiven hadden echter iets met aanrijdingen en doodgaan te maken. Zo vloog er toen ik 6 was bij ons thuis ineens een duif naar binnen. Ik schrok mij een ongeluk, en was doodsbang voor de duif. Mijn moeder pakte de duif meteen beet, en al knuffelend bracht ze hem weer naar buiten.
Veel later, toen ik ongeveer 15 was, op weg naar school met mijn vriend uit de buurt, had ik een ontmoeting met een andere vogel.
We waren aan het wachten voor het stoplicht. Naast ons op de weg, stond een roodborsje. Jawel, een roodborsje, geen duif. Net toen ik dacht dat dat vogeltje daar maar gevaarlijk op de weg stond, botste er een auto die met harde vaart aankwam flink tegen hem aan. Het vogeltje vloog meteen de bosjes in. Voor de wielen van de auto die voor het stoplicht gestopt was, lag half het lichaam van het beestje dat nu waarschijnlijk half dood in de bosjes lacht te kreunen. Ik keek mijn vriend aan. Hij keek ook mij aan, met een net zo geschrokken en verbaast gezicht als ik zelf toen getrokken moet hebben.
Eindelijk kwam de politie op zijn brommer. Het was een enorme kletsmajoor, die maar doorging over hoe hij eerder zulk soort ongelukken mee had gemaakt. Hij mocht het beestje niet naar een dierenarts brengen, en alles was hij kon doen was het beestje ergens in de bergen terug aan de natuur geven. Toen hij de duif vastpakte om mee naar de bergen te nemen, gaf de duif zijn laatste hopeloze spartbewegingen. De agent deed de duif achterin zijn motor, en vertrok.
Ik en mijn vriendin gingen door naar huis.
“Hoe zal het nu met de duif gaan?” vroeg ze me een uur later.
“Hij is nu vast ergens fijn in de bergen aan het uitrusten” zei ik, maar natuurlijk wisten we allebei dat het beestje nu waarschijnlijk wel niet meer in leven zou zijn. En zo wel, dan zou het morgen alsnog afgelopen zijn.